Stamboom Bijker
Drie franken boete voor te late aangifte
Voor genealogisch onderzoek naar personen, die leefden in de negentiende eeuw, zijn akten van de Burgerlijke Stand van enorme betekenis. De Burgerlijke Stand werd ingevoerd in het begin van 1811, toen ons land was ingelijfd bij het keizerrijk van Napoleon en de Fransen van ons eisten, dat geboorten, huwelijken en overlijdens door de overheid werden geregistreerd. Niet de hele Nederlandse bevolking was dolenthousiast en gemotiveerd genoeg om (ook letterlijk) stappen te zetten om gemeentelijke ambtenaren in kennis te stellen van bijvoorbeeld een geboorte. Het ontbrak soms aan tijd, of discipline of acceptatie van de noodzaak. Ook Willem Bosma verzuimde om de geboorte van een kind aan te geven op de voorgeschreven manier en op het tijdstip, dat de overheid voor ogen stond. En dat kwam hem duur te staan.
In januari 1812 was de vierentwintigjarige Willem Bosma, arbeider in Jubbega-Schurega in het hart van het veengebied in het zuidoosten van Friesland in het huwelijk getreden met de even oude Tjietske uit hetzelfde dorp. Zijn moeder en haar vader waren eerder overleden. Willem en Tjietske hebben beiden de huwelijksakte ondertekend en de handtekening van de bruid mogen we opvallend noemen. Haar vader heette Abraham. Eind september van hetzelfde jaar 1812 kregen ze een dochtertje en twee jaar later een zoontje: Abraham. Diens geboorte op 5 september is in een akte vastgelegd, maar pas begin november bij de gemeente ingeschreven na een vonnis van de rechtbank in Heerenveen.
Op 20 oktober was Willem Bosma gedagvaard om vijf dagen later bij de rechtbank te verschijnen om te worden gehoord "wegens het verzuimen der aangifte van de geboorte van zijn kind voorgevallen den 5e September 1814". De rechtbank hield rekening met verklaringen van de vroedvrouw Aaltje Jans Slot en van de arbeidster Sijtske Johannes uit Hoornsterzwaag (in wie we een tante van Willem herkennen), die de geboorte bevestigden. Willem had bij de bevalling geassisteerd.
De rechtbank overwoog, dat Willem niet naast de deur van het gemeentehuis woonde, sterker nog: hij woonde "op eenen verren afstand". Bovendien sprak in zijn voordeel, dat hij wel moeite had gedaan om de geboorte van zijn zoontje aan te geven, maar aanvankelijk alleen met een briefje en later wel persoonlijk, maar veel te laat. Door deze verzachtende omstandigheden volstond de rechtbank met het opleggen van een geldboete van 1 gulden, 8 stuivers en 8 penningen, hoewel gevangenisstraf wettelijk mogelijk was geweest, Willem mocht ook betalen met drie franken. Hiermee was de kous niet af: hij moest ook de proceskosten voor zijn rekening nemen: 8 gulden, 5 stuivers en 12 penningen, een fors hoger bedrag dan de eigenlijke boete. En de schout van de gemeente Mildam kreeg de opdracht om de geboorte van Abraham Bosma in te schrijven, want daar ging het om.
